|
|
.
Hieronder zijn de redevoeringen weergegeven zoals bij deze gelegenheid
gehouden door Frans van Velsen, Han Vallenduuk en Frits Wolters,
toentertijd respectievelijk voorzitter, secretaris en penningmeester
van BOA. Deze geven een uitstekend beeld van hoe BOA de ontwikkelingen
binnen de advocatuur ziet en hoe zij zich daarin positioneert
Inleiding van de voorzitter
Meneer de Deken, waarde beroepsgenoten,
Maar weinig traditionele beroepen -en het onze is het op een na oudste
ter wereld- zullen in een zo korte tijdspanne zo volkomen zijn
veranderd als het advocaten-vak. Nog aan het begin van de twintigste
eeuw gold het als een ere-beroep dat alleen kon worden uitgeoefend door
diegenen die niet hoefden te werken om in leven te blijven. Het “Nobile
Officium” en het ere-loon (honorarium) herinneren ons taalkundig aan
deze situatie. Hierin is aanvankelijk zeer geleidelijk verandering
gekomen met een enorme acceleratie vanaf de jaren ‘70. Het beroep werd
geprofessionaliseerd en “advocaat” werd een carrière-vak.
Dat neemt niet weg dat ik, op het moment dat ik overstapte van het
bedrijfsleven naar de advocatuur, nu bijna twintig jaar geleden,
ronduit verbijsterd was over de weinig commerciële en inefficiënte
wijze waarop toen een aanzienlijk, -naar maatstaven van toen- groot
kantoor in de provincie, waar ik mijn stage liep, opereerde. Het had
wel iets heel ontspannens: niemand werd rijk maar iedereen verdiende
genoeg om er fatsoenlijk van te leven en wie eens een halve nacht in de
bibliotheek had gezeten schaamde zich zo over zijn gebrek aan kennis
dat hij daarvan niets of alleen een enkel uurtje aan de cliënt
declareerde.
Het werd mij wel snel duidelijk dat dit niet op langere termijn goed
kon gaan. Ik herinner mij dat wij op dat kantoor in 1984 (dat was voor
de hele advocatuur toevallig ook een slecht jaar) eens een sommetje
hebben gemaakt waarbij de totale kantoorkosten van een heel jaar werden
gedeeld door alle gedeclareerde uren en dat daaruit te voorschijn kwam
dat de kosten ƒ 175,– per uur bedroegen. Mijn toenmalige kantoor deed
honderden toevoegingszaken per jaar en die leverden gemiddeld -als je
ze tenminste goed behandelde en dat deden wij daar- ongeveer ƒ 55,--
per uur op. Het kantoor legde dus ƒ 120,-- per uur op de toevoegingen
toe.
Mijn les was, dat wanneer je over een professionele kantoororganisatie
beschikt er maar twee smaken zijn: ofwel je behandelt een toevoeging
belabberd en je verdient er iets aan of je behandelt hem zoals het
hoort en dan moet je zelf dik geld meebrengen. Ik concludeerde dat ik
tot geen van beiden bereid was. Toen ik mijn eigen praktijk vorm ging
geven heb ik dan ook als eerste de pro Deo-zaken afgeschaft en daarna
ook de overige particulieren en heb ik mij helemaal toegelgd op
institutionele -en dus: vaste- klanten. Ik doe alleen af en toe -omdat
ik dat zelf wil en niet omdat mijn cliënten dat bij wijze van “Charity”
van mij afdwingen- een zaak die ik schrijnend, leuk of op andere wijze
aansprekend vind, helemaal voor niets, net als vroeger mijn patroon,
zonder zelfs een kwartje voor de postzegel.
Een heel belangrijke ontwikkeling is geweest het post vatten van de
gedachte “big is beautiful”. In fasen hebben zich enorme fusiegolven
voorgedaan waardoor een aantal mega-kantoren is ontstaan en -veelal
geheel ongefundeerd- wordt gepropageerd dat men maar beter op een zo
groot mogelijk kantoor kan werken of daar klant zijn. Nu is het zo dat
er bij tijd en wijle -ook dat is aan ons vak eigen- weer splitsingen
optreden: een ploegje advocaten (al dan niet een sectie van een groot
kantoor vormend) stapt eruit en begint voor zichzelf, maar het
landschap begint toch steeds grootschaliger te worden.
Dat is op zich een tamelijk curieuze ontwikkeling want al in het
verleden heeft onderzoek uitgewezen dat de grootste kantoren ook de
grootste marginale kantoorkosten hebben. Dat betekent dus dat de kosten
niet alleen lineair toenemen met het aantal advocaten maar sterker dan
dat: hoe groter het kantoor, des te groter ook het percentage van de
omzet dat aan kosten moet worden uitgegeven.
Het is ook nog om een andere reden opmerkelijk. Van oudsher is de
opbouw van een kantoor heel onevenwichtig. In de tijd dat er nog
streepjes op het briefpapier werden gezet tussen de compagnons,
medewerkers en stagiaires kon men dat in een blik zien. Veel
compagnons; een doodenkele medewerker en dan weer een flink aantal
stagiaires. Die middelste categorie was eigenlijk altijd een min of
meer “lege verzameling”. De reden daarvoor is niet moeilijk te
bedenken: wanneer een advocaat aan het eind van zijn stage veelbelovend
is, wil de patroon hem graag als medewerker houden maar daartoe is de
stagiaire alleen bereid als hij meteen te horen krijgt op welk moment
hij tot de maatschap kan toetreden. Is de stagiaire niet zo goed, dan
wil de patroon hem ook liever kwijt en vertrekt hij om die reden. Zo
was in ieder geval de situatie zo’n vijftien jaar geleden nog: een
stagiaire leverde het eerste jaar verlies op; draaide het tweede jaar
quitte en in het derde jaar verdiende men terug wat men het eerste jaar
kwijt was geraakt en aan een medewerker werd een bedrag van enkele
tientallen duizenden guldens per jaar verdiend als men het goed deed.
De salarissen van de medewerkers waren in de praktijk gemaximeerd op
ongeveer ƒ 100.000,–. Dit alles gaf een automatische rem op de
kantoorgrootte en het verhinderde het ontstaan van grote juridische
bedrijven.
Vanuit mijn eigen ondernemers-achtergrond heb ik mij toen wel eens
afgevraagd hoe daarin verandering zou kunnen worden gebracht. Het grote
voorbeeld is natuurlijk de wijze waarop de accountants hun kantoren
organiseren: het komt daarbij geregeld voor dat een compagnon zelf een
negatieve winstbijdrage levert maar het kantoor verdient zich scheel
aan de door hem aangestuurde werkmieren die een paar tientjes per uur
kosten en voor het twee- of drievoud daarvan bij de cliënten worden
“weggezet”.
Dat soort multiplicatie van jezelf is in de advocatuur niet mogelijk
omdat je, anders dan in Engeland, waar men gebruik maakt van zgn.
“paralegals” het werk alleen kan laten doen door iemand die gelijkelijk
gekwalificeerd is als de werkgever.
Bij gebreke van deze mogelijkheid, is dit Engelse systeem nog: (ik zeg
dat woordje met nadruk omdat ik daar nog op terug zal komen) niet naar
ons overgewaaid. Ik zie echter nog iets heel anders gebeuren dat
sluipender en ingrijpender is.
Marc Chavannes signaleert in zijn recente boek waarin hij zijn
ervaringen als correspondent van NRC in Parijs samenvat, dat Frankrijk
in het kader van de Europese integratie is overvallen door het
bikkelharde Angelsaksische kapitalisme, dat hij kwalificeert als iets
dat helemaal niet bij Frankrijk past.
Dat gaat zeker op voor onze, van Calvinisme doordrenkte Nederlandse
samenleving. Ook ons Nederlanders is dat keiharde kapitalisme (nog)
geheel vreemd. Wel is er sinds de jaren tachtig wereldwijd een stroming
waar te nemen waarbij GELD zo ongeveer het hoogste goed wordt gevonden.
Dat loopt inmiddels als een rode draad door alles heen, ook in
Nederland, ook in ons beroep.
De zo ongeveer slechtste PR die onze beroepsgroep de afgelopen jaren
heeft getroffen was het bericht dat een groepje advocaten van een van
de mega-kantoren naar de Engelsen was overgestapt “voor een miljoentje
per jaar meer”. Als ooit iets het foutieve imago van de advocaat heeft
bevestigd is dat het wel geweest. Het vooroordeel, vooral van degenen
die nog nooit zelf met een advocaat van doen hebben gehad is toch al
dat advocaten een soort van “bij wet toegelaten oplichters” zijn, die
goudgeld verdienen aan andermans misère en in weelde baden. Ik heb
begrepen dat dit laatste aspect ook de Algemeen Deken grote zorgen
baart en wat dat betreft zijn wij het dus roerend met elkaar eens.
Op deze manier zien we dus opeens traditioneel uitmuntende kantoren van
karakter veranderen, tot verdeeldheid raken en zelfs uiteenspatten. Ik
zie het als apotheose van de ontwikkeling die ik zojuist heb genoemd,
beginnende bij de advocaat die het zout in de pap niet verdiende: het
alleen deed “voor de eer” tot de carriereadvocaat van vandaag waarbij
extremen zijn ontstaan omdat ook wij zijn opgeschrikt door dat keiharde
Angelsaksische kapitalisme. Want laten wij wel wezen: de Engelsen komen
hier niet naar toe om rechtsbijstand te verlenen maar gewoon omdat ze
geld ruiken.
Waar ik zo-even zei dat de Engelse manier van werken nog niet naar ons
is overgewaaid was ik niet geheel correct. Ik kreeg laatst een
tarieflijst in handen van een van de Engelse kantoren die inmiddels
hier zijn neergestreken en zag dat die aanvangt met een uurtarief voor
“paralegals”. Nog afgezien van de omstandigheid dat die zo’n
vierhonderd gulden per uur blijken te moeten opbrengen, acht ik dat
iets voor een afzonderlijke fundamentele discussie. De “chef de bureau”
die zelfstandig incasso’s behandelt is er bij ons langzaam ingeslopen,
maar dit gaat toch wel drie of meer stations verder en deugt naar onze
Nederlandse beroepsmaatstaven van geen kant.
Ik laat de Engelsen dus maar even voor wat ze zijn en keer terug naar
mijn opmerking dat grote kantoren geen reden van bestaan zouden hebben
vanwege de hoge kosten. De oplossing daarvoor is gevonden in het
toverwoord “specialisatie”. Dat is inmiddels zo doorgedrongen dat ieder
kantoor van meer dan vijf advocaten vrolijk beweert dat het bestaat uit
specialisten. Er zijn twee mogelijkheden: het is waar of het is niet
waar. Dat laatste is volgens mij in 99% van de gevallen zo. In de
gevallen waarin het wel waar is, vraag ik mij af wat het voordeel
daarvan is voor de cliënt. Dat heb ik niet kunnen bedenken.
Wat het specialiseren betreft gedragen wij ons collectief als idioten.
De enige goed vergelijkbare beroepsgroep die (zelfs: van oudsher)
specialismen kent is de artsen-stand.
Daar is de situatie heel duidelijk: wie afstudeert wordt basis-arts en
moet daarna nog een aantal jaren studeren en werken om tot een bepaald
specialisme te worden toegelaten. Dat is een betrouwbare en logische
manier. Dat bestaat in ons vak niet en ik zie het ook niet zo gauw
komen want, hoewel de regelgeving al jaren geleden is gaan toestaan dat
een advocaat zich specialist noemt, heb ik nog niet een voorbeeld
gezien van een advocaat die dat met zoveel woorden op zijn briefpapier
zet.
De reden daarvoor is duidelijk: wie duidelijk zegt dat hij
gespecialiseerd is in centrale verwarmingsrecht, krijgt nooit meer een
zaak over gevelkachels te behandelen. Wat men inmiddels wel uitdraagt
is de gedachte dat de klant aanspraak mag (moet) maken op een
gespecialiseerde advocaat en dat is commercieel heel slim. Immers, aan
een “specialist” hangt -en dat vindt iedereen vanzelfsprekend- een
gepeperd prijskaartje. Dat was dus het alternatief voor de
onmogelijkheid tot zelf-multiplicatie van de advocaat. Door enorme
tariefstijgingen kan nu aan de medewerkers een inkomen worden geboden
van twee ton en meer. Dat zouden zij als zelfstandigen moeilijk of niet
kunnen verwerven. Te zamen met de voorgehouden “worst” van toekomstige
toetreding tot de maatschap, biedt dat voldoende soelaas.
Naar mijn stellige overtuiging is dit het enige streven: de prijs moet
omhoog en wel gelegitimeerd door allerlei pseudo-specialismen, desnoods
van lieden die nog nauwelijks op het briefpapier staan. Bovendien
krijgt geen enkele klant nog de compagnon als uitsluitende behandelaar:
die introduceert onmiddellijk een medewerker en/of stagiaire aan wie
het feitelijke werk wordt uitbesteed. Dat geeft op de urenspecificatie
ook al dat “overleg met kantoorgenoot”. Dan wist de junior het niet
meer en is hij het aan een ander gaan vragen. Dat gebeurde mij vroeger
ook maar dan heette dan op de urenstaat van mijn patroon “opleiding
stagiaire”. En als de klant al eens door twee advocaten tegelijk werd
ontvangen, liep er ook maar een meter namelijk die van de duurste van
de twee. Dat soort fatsoen is kennelijk in onbruik geraakt. Het laten
verrichten van werkzaamheden door een stagiaire tegen het
tarief van de compagnon is dan de ultieme manier om rijk te worden maar die laat ik verder buiten bespreking.
Nog een heel ander aspect is dat de meerwaarde van een maatschap van
specialisten van diverse pluimage niet is in te zien. Ik heb nog nooit
een artsenmaatschap gezien waarin een gynaecoloog, een dermatoloog, een
kinderarts en een chirurg zich hebben verenigd. Dit om de voor de hand
liggende reden dat ze elkaar niets te zeggen hebben; weinig of geen
relevante ervaringen kunnen uitwisselen en dus weinig of niets van
elkaar kunnen leren. Dat geldt voor advocaten niet anders. Pas bij de
mea-kantoren waar hele secties gespecialiseerde advocaten zijn, zou dat
laatste anders kunnen liggen en in beginsel zou dat kunnen leiden tot
algehele verhoging van de kwaliteit. Ik zeg: “in beginsel” omdat daar
helemaal geen garanties voor zijn en de verhouding prijs/kwaliteit er
ook niet beter op hoeft te worden. Bovendien lijden dergelijke kantoren
ook weer aan fenomenen die de kwaliteit sterk negatief beïnvloeden
waarvan de belangrijkste m.i. is de onvoorstelbare werkdruk waaraan men
reeds als stagiaire wordt blootgesteld.
Tweedeling
Zelf ben ik geheel tegen de stroom ingezwommen. Ik ben van een kantoor
van 17 naar een kantoor van 3 en uiteindelijk naar een eenmanspraktijk
gegaan. Het aardige is dat mijn arbeidssatisfactie omgekeerd evenredig
is toegenomen en dat ook geldt voor mijn inkomen terwijl ik nog steeds
kan werken voor een redelijk tarief en iedere klant door “meneer zelf”
wordt geholpen
Daarin sta ik bepaald niet alleen. Niet voor niets is de archetypische
advocaat een zelfstandig werkende vrije beroepsbeoefenaar. Een
dienstverlener die met zorg en aandacht zijn zaken behandelt en
gemiddeld genomen tevreden cliënten heeft (overall waarderingscijfer
advocaten tussen 7.1 en 7.4 !). Het is geen anachronisme zoals sommigen
inmiddels lijken te denken: het is nog steeds de basis van het (vrije)
advocatenberoep.
Daarbinnen zijn ook meer overeenkomsten dan tegenstellingen.
Natuurlijk, ieder vogeltje zingt zoals het gebekt is, maar of men nu
kiest voor uitgesproken commerciële praktijk of uit idealisme
uitsluitend toevoegingen doet: de hoofdlijnen van de praktijkbeoefening
lopen nog steeds parallel en wij hebben op essentiële punten gelijke
optiek en belangen.
Wij zijn allemaal bezig met persoonlijke rechtshulp en hebben allemaal
dezelfde, persoonlijke band met de cliënt. Dat is bij de kleine
kantoren altijd ‘n een-op-een verhouding. Het Midden- en Kleinbedrijf,
waartoe de overgrote massa van de Nederlandse ondernemingen behoort,
wordt door een of enkele personen geleid en de advocaat communiceert
ook met die professionele cliënt op persoonlijk niveau, namelijk met de
DGA, die net als de advocaat, ondernemer, eigen risicodrager is. Voor
de particuliere cliënten spreekt de persoonlijke band natuurlijk voor
zich.
Zo’n cliënt bouwt met “zijn” advocaat een vertrouwensrelatie op. Het
zal hem een zorg zijn of die advocaat bij kantoor X,Y of Z werkt of
gaat werken: die persoon is zijn vertrouwensman en die volgt hij
overal. Dit is alleen anders bij bedrijven die zo groot zijn dat de
advocaat zaken doet met functionarissen die de helft van hun tijd bezig
zijn hun straatje schoon te vegen. Die mensen kiezen blindelings voor
het grootste kantoor want als er dan later iets misgaat kunnen zij
verwijzen naar de renommee en valt hen niets te verwijten, is er geen
“Culpa in eligendo”. Daarbij maak ik ook meteen weer een uitzondering:
ook op dit niveau komt het (gelukkig) nog regelmatig voor dat op basis
van persoonlijke relaties en goodwill gekozen wordt en is niet iedereen
een “straatveger”.
Feit is dat het aantal kleine advocatenkantoren (die waarin 1 tot en
met 5 advocaten werken) in ons land nog steeds de overgrote meerderheid
vormt. Ongeveer 85% ! DIE advocaten huldigen het adagium dat groot ook
mooi en goed is, helemaal niet en hechten juist erg aan hun kleinere
verband of eenmanspraktijk.
Het is ook een heel ander type mens. Het zijn namelijk o n d e r n e m
e r s, mensen die de uitdaging zijn aangegaan om voor eigen rekening en
risico een “toko” te drijven die ze helemaal naar eigen inzicht vorm
hebben gegeven. Dat vormt een levensgroot verschil met iemand die bij
een groot kantoor werkt. Dat is en blijft een persoon die zich thuis
voelt in de geborgenheid van een grote organisatie. Wanneer zo iemand
van stagiaire via medewerker uiteindelijk compagnon wordt, verandert er
niets wezenlijks: alleen zijn inkomen wordt winstafhankelijk.
Hierin ligt de waterscheiding; hier is er een “tweedeling” binnen de
advocatuur. Niet of men in spijkerbroek loopt of in driedelig grijs; in
‘n volkswagen rijdt of ‘n Saab, maar of men tot een groot of tot een
klein kantoor behoort. Dat geeft essentiële verschillen in hoe men
tegen het vak aankijkt.
Dat alles zou geen enkel probleem vormen en alleen maar leiden tot een
bont gezelschap met dienovereenkomstige keuzemogelijkheden voor de
rechtszoekende. Het gaat echter op een andere manier knellen en wel op
de wijze waarop de beroepsgroep is georganiseerd: in de Nederlandse
Orde van Advocaten.
De opzet van die organisatie is sinds de oprichting geen sikkepit
veranderd en dat is met een zo ingrijpend gewijzigd beroepslandschap
eigenlijk onbegrijpelijk.
In de tijd van de bemiddelde heren die voor de eer hun werk deden, was
het geen enkel probleem om de functies binnen de landelijke en lokale
Orden bezet te krijgen met vrijwilligers. Het hele beroep was in feite
immers voor een groot deel vrijwilligerswerk! Met de
professionalisering (zo u wilt: “commercialisering”) van het beroep
loopt dit hopeloos spaak. Ik heb het voorrecht gehad het vak te leren
op een kantoor dat in de loop der tijd vijf plaatselijke dekens heeft
geleverd. Maar het was eigenlijk bij de vierde, die zo’n 15 jaar
geleden die taak op zich nam, economisch al niet meer op te brengen.
Hij was op dat moment de voortrekker van het kantoor en draaide toen
een persoonlijke omzet van ongeveer ƒ 450.000,-. Na zijn eerste jaar
als Deken was daar nog ƒ 160.000,- van over. Zo’n offer kan in
redelijkheid van niemand worden gevraagd.
Niet voor niets is het al jarenlang in verscheidende arrondissementen
zelfs heel erg moeilijk om een deken te vinden, met name in de
provincie. In de grote steden vind men nog wel kantoren die een
zodanige omvang hebben dat de omzet van die ene (misschien toch al niet
heel erg veel verdienende) compagnon desnoods nog wel gemist kan worden
tegenover de sterke invloed op het beleid van de Orde, maar daarbuiten
is men al moeten overgaan tot het betalen van een beloning om überhaupt
iemand zo gek te krijgen de post te aanvaarden. Dat laatste heeft
uiteraard ook gevolgen gehad voor de kwaliteit.
Wat voor de Dekens geldt, is in iets mindere mate het geval voor alle
andere Orde-functies. Vacatures in van de Raad van Toezicht zijn ook al
steeds moeilijker te vervullen en vallen ook steeds vaker toe aan
minder eminente confrères en collegae. Let wel: ik zeg verder niets ten
nadele van ze maar het waren vroeger louter de zeer aanzienlijken in
het arrondissement en dat is toch niet meer zo. Naar de maatstaven van
mijn patroon zouden velen hunner in het beste geval worden gerekend tot
het tweede garnituur. Ik vrees dat hij zich in zijn graf zou omdraaien
als hij zou weten dat het inmiddels zo ver is dat zelfs tuchtrechtelijk
niet geheel blanco personen tot vooraanstaande functies binnen de Orde
weten door te dringen.
Alleenzitters en kleine kantoren zijn bij dit alles vrijwel totaal
uitgesloten. Niet omdat ze niet welkom zouden zijn, maar doodeenvoudig
omdat het simpelweg niet is op te brengen. In de praktijk heeft dit
alles ertoe geleid dat -met name de landelijke- Orde minstens al 20
jaar lang geheel wordt gedomineerd door advocaten die werkzaam zijn op
grotere tot (inmiddels) zeer grote kantoren.
Boekhoudverordening
Wanneer het alleen maar bij die constatering zou blijven, zou er niets
aan de hand zijn maar dat is helaas niet het geval. Door de extreme
commercialisering van met name de laatste tien jaar zijn er inmiddels
grenzen overschreden. Zoals ik al zei, zijn er zeer aanzienlijke
verschillen in de wijze waarop advocaten van grote en kleine kantoren
tegen het beroep aankijken en het uitoefenen. Dat heeft ook geleid tot
een ontluisterend demasqué bij gelegenheid van de nieuwe
boekhoudverordening. Het is niet toevallig dat die heeft geleid tot
scherp protest en de oprichting van BOA, de vereniging waar ik thans
voorzitter van ben.
Natuurlijk was die verordening, zeker in z’n eerste vorm, een blamage
voor de beroepsgroep, zo onbenullig zat die in elkaar. Maar, nog veel
ernstiger is het dat degenen die zo’n verordening ontwerpen kennelijk
niet meer weten hoe de massa van de advocaten zijn werk eigenlijk doet.
De hele redactie straalde uit dat niemand er ooit bij stil had gestaan
dat een advocaat die op een kantoor werkt met minder dan twee
compagnons (laat staan de alleenzitter) geen tweede handtekening kan
gaan vragen aan een ander. De verordening is onder druk van BOA
aangepast maar dat heeft tot een gedrocht geleid. Nadat iedereen wakker
was geschrokken door onze ernstigste kritiek, namelijk dat er met de
verordening onverzekerbare risico’s in het leven werden geroepen, is
naarstig gezocht naar een polis die de risico’s voor de tweede
bestuurder zou kunnen afdekken. Wij bleken gelijk te hebben: geen
enkele verzekeraar wilde de diens hoofdelijke aansprakelijkheid
accepteren (hoe bedenk je ook zoiets idioots????). Daarom is die is
geschrapt en vervolgens is de verordening beetje bij beetje helemaal
toegesneden op hetgeen voor de verzekeraar nog juist aanvaardbaar was.
Maar daar was die verordening niet voor: die strekte er toe, te
voorkomen dat advocaten met het geld van hun cliënten op de loop gaan.
Nu is het buitengewoon kortzichtig te menen dat dit euvel te voorkomen
zou zijn. In iedere beroepsgroep vindt men wel een paar rotte appels in
de mand. Er zijn foute burgemeesters, louche accountants, rommelende
notarissen en ook rechters zijn niet altijd zuiver op de graat. Er zijn
dus ook oneerlijke advocaten. Dat is zo zeker als twee keer twee vier
is. Er is helaas geen enkel selectiecriterium te vinden om zulke mensen
bij voorbaat te herkennen en uit de beroepsgroep te weren en men komt
ze dus per definitie daarbinnen tegen.
Er is dus preventief helemaal niets aan te doen. De advocaat heeft bij
uitstek een vertrouwenspositie en een enorme kennisvoorsprong ten
opzichte van de cliënt. Als-ie wil, kan hij de cliënt dus altijd in de
maling nemen. De hele maatregel is in dit opzicht een zwartgerande
wassen neus. Bovendien: een advocaat die zijn cliënt beetneemt weet dat
dat het laatste is dat hij als advocaat heeft gedaan. Het is dus per
definitie een wanhoopsdaad en iemand die zover is, zal er ook heus niet
voor terugschrikken het krabbeltje van zijn mede-bestuurder even zelf
op het overschrijvingsformulier te plaatsen. Een zoethoudertje voor het
ministerie en een ogenschijnlijke opsteker voor het imago van de
beroepsgroep, moet men gedacht hebben.
Helaas is in alle opzichten het tegendeel bereikt. Een kind kan
begrijpen dat een maatregel als de onderhavige geen enkel effect
sorteert. Ik kan talloze manieren bedenken om geld van mijn cliënt in
te pikken zonder dat ik daar überhaupt ook maar een derdenrekening voor
nodig heb. Wat nog veel erger is: dit hele verhaal geeft een uiterst
negatief beeld van de advocatuur als beroepsgroep. Tot de essentie
teruggebracht is de boodschap: “Kijk uit, advocaten zijn bandieten die
er met je geld vandoor kunnen gaan”.
De regeling is, ook in de huidige redactie dus nog steeds volstrekt
inadequaat en bovendien praktisch onuitvoerbaar en ook nog eens
concurrentie-vervalsend. Natuurlijk: een alleenzitter mag nu ook een
accountant mede-bestuurslid maken. Accountants kunnen echter veel beter
rekenen dan advocaten en dat ziet men ook in hun declaraties terug. Het
is ook nog steeds volstrekt onduidelijk wat nu wel of niet
gecontroleerd moet worden door de “mee tekenaar”en het beeld van de
door de sneeuw fietsende advocaat op weg naar zijn tweede bestuurder is
nog springlevend. Bovendien is er nog steeds een onverzekerbaar risico.
De ENIGE polis die nu wordt aangeboden dekt weliswaar de tweede
bestuurder tegen narigheden die de eerste uit mocht halen, maar niet
andersom! Vergeten wordt (hoewel BOA dat herhaaldelijk heeft gezegd)
dat de tweede bestuurder in precies dezelfde positie is jegens de
derdengelden als de eerste en dat ook hij een krabbel kan vervalsen.
Dat alles terwijl er wel degelijk een echte oplossing is. BOA heeft
vanaf haar oprichting van de daken geschreeuwd dat er maar een
effectieve maatregel is die bovendien de marketingregel illustreert dat
men van iets negatiefs iets positiefs moet maken: een waarborgfonds. De
boodschap zou moeten luiden: “Bij ons is uw geld in goede handen, daar
staan wij met z’n allen voor in ”. Dat is zelfs meer dan positieve
communicatie, dat is ronduit reclame!
Van de zijde van de Orde is dit plan door de toenmalige vice-deken,
thans Algemeen Deken weggewuifd met de apodictische mededeling: “Dat
ligt niet op de weg van de Orde”. Later is ons duidelijk geworden waar
de schoen wringt: de meergenoemde Engelsen blijken een dergelijk
systeem te hebben ingevoerd en dat heeft ertoe geleid dat op zeker
moment iedere solicitor de somma van £ 1.000 mocht bijdragen aan dat
fonds en daar waren ze bepaald niet blij mee.
Dat argument slaat nergens op. Engelse “solicitors” fungeren tevens als
notaris en dat dat betekent dus dat ze ook erfenissen afwikkelen en de
overdracht regelen van onroerend goed. De bedragen die hun
derdenrekening passeren zijn dus gelijk aan de som van alle
derdengelden die in ons land door de notarissen en advocaten te zamen
worden gegenereerd.
De hele kwestie is aan het rollen gekomen doordat de minister op zeker
moment heeft gevraagd naar de omvang van de fraude in de afgelopen
jaren. Het bedrag dat daaruit kwam, gedeeld door het aantal jaren en
dat weer gedeeld door het aantal advocaten levert als uitkomst op dat
met een dotatie van een volkomen onbenullige ƒ 60 per advocaat per jaar
het hele leed geleden zou zijn geweest. Wij zien de afwijzing van dit
evident juiste en politiek correcte plan dan ook als kortzichtigheid en
gebrek aan solidariteit binnen de beroepsgroep.
Waar de BOA-leden ieder voor zich er geen enkel bezwaar tegen zouden
hebben een bedragje van ƒ 100 of zo per jaar aan het fonds te doteren,
zijn de grote kantoren daartoe kennelijk niet bereid en dat spruit
helemaal voort uit het nooit hardop uitgesproken, maar diepgewortelde
vooroordeel dat de kleintjes nu juist het probleem in de balie zijn en
dat ze ook zo klein zijn omdat ze niet deugen. Omdat de onuitgesproken
premisse is dat je niet voor niets klein bent. Immers, het zijn lieden
met wie slechts enkele andere zwakke broeders of zelfs helemaal geen
hond, bereid is samen te werken. Dat er ook nog mensen zouden kunnen
zijn liever hun eigen paadje door het oerwoud kappen en die gruwen van
het idee dat ze zouden moeten werken in een omgeving waarin ze iedere
morgen in de lift weer kennis maken met hun kantoorgenoten, is
kennelijk voor velen onvoorstelbaar.
Daarbij wordt “en passant” in alle (verzwegen) arrogantie meteen ook
maar even vergeten dat de zogenaamde kleintjes wel de overgrote
meerderheid van de kantoren vormen. Motie 1
Het gaat inmiddels ook allang niet meer om de vermaledijde
boekhoudverordening: die is alleen maar een symptoom van het
onderliggende probleem: de Orde wordt bevolkt door advocaten die de
voeling met het handwerk verloren zijn. Op die wijze wordt e kloof
tussen groot en klain met de dag dieper. Als de deken bij zijn
aantreden heeft gezegd dat hij de eenheid wil bewaren binnen de
advocatuur, moet hij op dit punt onmiddellijk aan de slag want het is
inmiddels “Vijf voor twaalf”.
Hij zal daarbij wel duidelijk afstand moeten nemen van de mening van
zijn voorganger die in een van zijn laatste columns in het
advocatenblad de alleenzitters en kleine kantoren op klassieke wijze
marginaliseerde, namelijk door ze de hel in te prijzen. Hij wees er op
“Dat het maar goed was dat die kleintjes er waren” en gaf ook aan waar
ze er zich mee bezig zouden moeten houden: het verlenen van rechtshulp
aan de particulier. Ze zouden mogen optreden als “juridisch huisarts”
en moeten doorverwijzen naar specialisten als dat nodig was want
“pionieren” was volgens hem “natuurlijk uit den boze”.
Meneer de deken als het de bedoeling is deze lijn door te zetten, komt
er oorlog. Zo laten wij ons niet in de hoek zetten. Dit is nu
letterlijk de bijl aan de wortel van het vrije beroep en dat is voor
ons o n a a n v a a r d b a a r.
Wie in dit vak huisarts is en wie specialist laat ik mij niet vertellen
door een concullega die bovendien zelf geenszins objectief is
gekwalificeerd en ik laat mij al helemaal niet vertellen welke zaken ik
wel of niet zou mogen behandelen. Als ik zo in elkaar zat was ik wel
bij het GAK gaan werken. En zo denken al onze leden er over !
Ik kan overigens een geruststellende mededeling doen: een paar jaar
geleden werd ik door een cliënt benaderd voor een octrooizaak. Ik gaf
-geheel conform de aanbeveling van de vorige deken- onmiddellijk te
kennen daar helemaal niets van te weten en bood aan te bemiddelen bij
het vinden van een specialist. De (uit het hoge noorden afkomstige)
cliënt gaf te kennen “dat hij daar niets van wild’n wet’n, dat hij mij
wild’n hebb’n omdat ik tot het goatje ging en dat als ik het niet wist,
ik het moar moest gaan ler’n”. Dat heb ik dus maar gedaan dat is ook
nog een van de meest verpletterende overwinningen uit mijn carriere
geworden waarbij de specialist van de IE-sectie van het mea-kantoor die
ik tegenover mij trof met een daverende klap van zijn sokkel ging. Wat
is dit toch een pracht van een vak!
De kleintjes blijven inmiddels door de achterhaalde opzet dus vanzelf
buiten het bestuur van de Orde. Aan de wetgevende kant is er ook zo’n
anachronisme, kennelijk nog stammend uit de tijd van de postkoets: de
fractievorming binnen het College van Afgevaardigden. Die is namelijk
arrondissementsgewijs. In de verslagen van de Collegevergaderingen ziet
men dus vermeldingen in de trant van “Zwolle is van mening dat .....”
en “Breda is van mening dat .....”. het is allemaal flauwekul want er
is geen enkel verschil tussen een advocaat uit Zwolle of Breda; uit
Groningen, Alkmaar of Haarlem. Waar de verschillen liggen is bij de
vraag of de advocaat afkomstig is van een groot of van een klein
kantoor. Dat betekent namelijk een totaal andere positie en visie op
het vak.
Orde aan de leiband van de minister
Kennelijk identificeert de Orde zich steeds meer met de overheid en dat
is heel verwerpelijk. Als ik in mijn studie staatsrecht in Leiden al
iets heb geleerd, is het dat men overheden grondig moet wantrouwen en
dat burgers tegen hun strapatsen beschermd dienen te worden.
Inmiddels wordt ik geconfronteerd met een Orde van advocaten -MIJN club
dus- die zichzelf de rol van overheid aanmatigt. Nu is het dus zo ver
dat IK tegen de strapatsen van de Orde moet worden beschermd. Zometeen
heb ik nog een advocaat nodig !
De Orde vertoont ook al een irritant wezenskenmerk van een overheid:
een volgens de Wet van Parkinson volledig uit z’n voegen gegroeid
bureau. Ik las het afscheid-interview met Heemskerk. Hij kwam 15 jaar
geleden in een balie met 6000 advocaten en veertien medewerkers op het
bureau. Het aantal advocaten is sindsdien nog niet eens verdubbeld; de
bezetting van het bureau is niet meegegroeid naar 23 maar is
geëxplodeerd naar VIJFTIG!
Worden onze belangen daarmee ook beter gediend? Integendeel: als de
minister neuzelt over advocaten die er met het geld van hun cliënten
vandoor gaan daalt een asregen neer over de beroepsgroep, in plaats dat
de Orde het even slagvaardig oplost (ach meneer, dat is een doodenkel
geval; het stelt in omvang ook helemaal niets voor en dat lossen wij
meteen even op met een waarborgfonds).
Ook op hoger niveau zien we van alles misgaan. Als vanuit Europees
politiek onbenul (ook daar is geld inmiddels het belangrijkste
aandachtsgoed, vooral als het “zwart” of zelf “crimineel’is verkregen)
zich een directief aankondigt waarmee de geheimhou-dingsplicht van de
advocaat volledig wordt uitgehold, spreekt de Orde daar beleefd schande
van, sputtert nog wat na, maar daar blijft het bij. Meneer de Deken: de
omstandigheid dat eenieder zich onbeschroomd tot een advocaat moet
kunnen wenden in de volkomen zekerheid dat hetgeen hij aan deze
toevertrouwt ABSOLUUT GEHEIM blijft is niet alleen een evidente regel
van algemeen belang: het is een van de meest essentiële pijlers van ons
beroep. daar moet men niet een beetje over mokken: daar moet men
tegenin SCHREEUWEN! Ik zou zeggen: meteen een lid van de Algemene Raad
heel Europa door laten vliegen om met de andere balies een vuist te
vormen tegen het politieke schorremorrie dat ons onderhorig wil maken !
Gelukkig hebben de Duitsers hun spreekwoordelijk grote mond opgezet en
is de hond weer terug in z’n mand. Maar tekenend en ontluisterend was
het inmiddels allemaal wel.
Nog een ander voorbeeld van het klakkeloos volgen van de overheid en
het afbreuk doen aan de renommee van de beroepsgroep: de
toevoegingsvergoedingen. De hoogte daarvan is een grof schandaal. De
minister wil onder grote druk wel een paar tientjes meer betalen zodat
we komen op ongeveer de helft van wat het zou moeten kosten, maar dan
moeten er wel kwaliteitsgaranties worden gegeven. Een normaal mens
vraagt dan toch of je wel goed bij je hoofd bent? Maar nee hoor, het
principe wordt door de Orde klakkeloos aanvaard. Daar is dus weer die
negatieve communicatie Daarmee zeg je dus dat advocaten klungels zijn
die pas de helft van het gebruikelijke honorarium waard zijn als ze wat
bijscholen! Ik houd daar verder snel mijn mond over: Frits Wolters zal
dit onderwerp verder bespreken..
De Orde verkondigt inmiddels ook luidkeels dat door haar geen ander
doel wordt gediend dan het “algemeen belang”. De Orde is echter een
beroepsorganisatie en die behoort -zo niet in de eerste plaats, dan
toch minstens: mede- het belang van haar leden te dienen. Bovendien:
wie uitsluitend het algemeen belang dient, moet niet bij mij komen voor
contributie: die moet zich laten betalen uit de algemene middelen.
Het is ook regelrecht in strijd met de wet. De taak van de Orde staat in artikel 26 van de Advocatenwet
De Algemene Raad en de Raden van Toezicht bevorderen een
behoorlijke uitoefening der praktijk en zijn bevoegd tot het nemen van
alle maatregelen, die daartoe kunnen bijdragen. ZIJ KOMEN OP VOOR DE
BELANGEN ✸ EN ZIEN TOE OP DE NALEVING VAN DE PLICHTEN ✱ VAN DE
ADVOCATEN ALS ZODANIG en vervullen de taken die hun bij verordening
zijn opgedragen
DAT is de taak van de Orde en die spreekt voor een PBO ook helemaal voor zich.
Nu is de PBO een instituut dat ernstig op z’n retour is en wellicht
hangen er donkere wolken in de lucht. Meneer de deken, de meerderheid
van onze leden ziet heel goed het belang van een vorm van
“soevereiniteit in eigen kring” en hecht dus waarde aan het
voortbestaan van de Orde. Maar dan moet het wel een Beroepsorganisatie
blijven en niet stiekem in een overheid veranderen. Ik wil geen
dolksteek in de rug krijgen van een collega. Dan heb ik liever met
echte ambtenaren van doen, dan weet je tenminste waar je aan toe bent.
Het roer moet dus om en heel snel. Natuurlijk behoort de Orde ook het
algemeen belang te dienen maar de advocaten -en met name de kleine
kantoren- mogen van onze beroepsorganisatie verwachten dat die niet
alleen weet wat er onder hen leeft, maar dat daar door de Orde ook
voortdurend rekening mee wordt gehouden. Moties 2 en 3
Dat betekent ook dat het democratisch gehalte omhoog moet. Het is toch
te gek voor woorden dat de Algemene Raad moet bekennen niet te weten
wat er onder de “kleintjes”leeft? Die vormen meer dan 80 procent van de
kantoren! Motie 4
Kortom: er moet dringend een herbezinning komen op de taken; de wijze
waarop die worden vervuld en de zeggenschap binnen de Orde anders is
een heilloze broedertwist onvermijdelijk.
Inleiding van de secretaris
Inspraak in de advocatuur in gevaar.
Dames en heren,
De besluitvormingsstructuur in de Nederlandse Orde van Advocaten is
weinig democratisch. Het beetje inspraak dat er is, lijkt een prooi te
worden van de greep naar absolute macht door de juridische bedrijven.
Dat klinkt allemaal onheilspellend, omdat u als advocaat gevangen zit
in deze dwangorganisatie . Misschien is het nog niet te laat.
Ik ga even terug in de tijd om vervolgens uiterst actueel te worden.
Een kwart eeuw geleden dacht men in Rotterdam aanzienlijk verlichter
dan nu. Met Mr Caljé toenmalig afgevaardigde in het College van
Afgevaardigden zou ik het goed hebben kunnen vinden. Hij zegt op 28
november 1975: ‘... het is zo belangrijk... , dat de afgevaardigden
zich verstaan met de RvT. Het gebeurt anders zo gemakkelijk dat de
afgevaardigden en de RvT langs elkaar heen werken. Het is bijzonder
goed dat door een reglement zo’n overleg wordt gestimuleerd. Men wil
toch communicatie en overleg stimuleren: daar is het allemaal om
begonnen. ‘ Dat was naar aanleiding van de toen gevoerde discussie over
het raadplegen van de achterban, dus de leden van de Orde. Dat leidde
uiteindelijk tot een motie die is opgenomen op blz. 75 van het
vademecum. Het werd net geen bepaling van het huishoudelijk reglement.
Dat had te maken met de strijdvraag of het zo juridisch wel kon. De
motie houdt nog steeds in dat de afgevaardigden zo mogelijk het
‘gevoelen van de leden der orde’ zou moeten inwinnen als het gaat om
zaken die de vrijheid van de advocaat inperken of de praktijkvoering in
forse mate beïnvloeden.
Maar wat lees ik nu van de Rotterdamse afgevaardigde Drion ? Op papier
van Houthoff Buruma gedateerd 6 juni 2001: ‘Vastgesteld kan worden dat
de in de motie opgenomen regels inmiddels obsoleet zijn geworden.’ .
Verder constateert hij dat de motie in de praktijk niet wordt
nageleefd. Dus het doel, nl. dat het College bij haar besluitvorming de
zienswijzen van de 11.000 leden van de Orde betrekt, wordt niet
bereikt. En, zo zegt hij lid 3, inhoudende dat raadpleging van de
achterban zeker nodig is, als het gaat om inperking van de vrijheid en
de beïnvloeding van de praktijk, dat lid is ‘in het huidig
tijdsgewricht te absoluut en dwingend gesteld ‘. Dan schrijft hij dat
het ook de mening van de Rotterdamse fractie is. Hij stelt voor de
motie in te trekken en het College bij meerderheid te laten beslissen
of besluitvorming moet worden aangehouden voor raadpleging van de
achterban.
Met Mr Drion had ik intussen ook al een band in het College. Maar dat
is nu afgelopen. Hij poogde al een jaar lang deze motie uit 1975 -
mijns inziens de enige vorm van democratie binnen de Orde - op de
agenda te zetten. En ik maar denken dat hij het ook een belangrijke
zaak vond. Maar pas nu komt de aap uit de mouw. En Rotterdamse leden,
of u het wist of niet, uw afvaardiging heeft al geoordeeld wat goed
voor u is. De Algemene Raad heeft zich intussen achter het Rotterdamse
voorstel geschaard.
Wat is de consequentie van aanneming van het Rotterdamse voorstel?
U hebt geen grip meer op uw eigen bestaan.
Dat is voor BOA onaanvaardbaar!
Uw bestaan als klein kantoor is in handen van het College waar de
grotere kantoren oververtegenwoordigd zijn. Nu bestaat nog de
mogelijkheid dat uw Raad van Toezicht de tijd krijgt om u als lid te
raadplegen. Aanname van het Rotterdamse voorstel geeft AR en College
absolute macht. Dat is onaanvaardbaar!
Dames en heren, de besluitvormingsstructuur van de Orde is al niet meer
van deze tijd. Al jaren drukt een kleine minderheid haar stempel op de
uitoefening van het advocaten vak. De Orde wikt en beschikt en mijn
indruk is dat de massa van de advocaten het allemaal over zich heen
laat komen. Als een mak schaap. Er bestaat eigenlijk geen recht op
inspraak vanaf de werkvloer. Ik duid de kleine kantoren voor het gemak
maar aan als ‘de werkvloer’. Voorzover aanwezigen nu de indruk gaan
krijgen dat ik een communistische theorie ga ventileren, kan ik ze
gerust stellen. Ik ben overtuigd democraat. En in die hoedanigheid heb
ik mij verbaasd dat een handjevol advocaten, gesteund door een
professioneel bureau besluiten aangenomen krijgt, waardoor onze
praktijkvoering volledig kan veranderen. Als u pech heeft neemt u er
voor het eerst kennis van als het al in het vademecum staat. Dat
gebeurt ook op plaatselijk niveau. Ik kreeg vorig voorjaar een nieuw
stagereglement van de Haarlemse Raad toegezonden, dat al enige maanden
daar voor was ingegaan. Deze bevoogding is onwaarschijnlijk in de 21e
eeuw en de advocatenstand onwaardig!
Een goed voorbeeld van hoe het niet had gemoeten, is de
boekhoudverordening. Het besluit was genomen, zonder de leden van de
orde daarover fatsoenlijk te informeren. Nog helemaal los van alle
praktische perikelen, betekent de invoering per klein kantoor een
eenmalige kostenpost van ƒ 2.500,-- en een jaarlijks kostenpost van
minimaal ƒ 1.000,–. Onbegrijpelijk. De eerste de beste meest
onbenullige branchevereniging zal pas na een behoorlijk opgeroepen
vergadering - met de voorstellen - besluiten tot kostenverhoging voor
de leden. Leden die dat niet willen, kunnen eventueel nog hun
lidmaatschap opzeggen. Hier kan dat niet. (Of moet ik zeggen nog niet?)
Elke branche-organisatie kijkt er wel voor uit de leden niet met
(financiële) verrassingen op te zadelen. Men ziet dat onmiddellijk
terug in opzeggingen van het lidmaatschap. Door dat verplichte
lidmaatschap is er geen countervailing power: de hoofdelijke omslag
komt toch wel binnen. Door de groei van het aantal advocaten is ook
steeds meer geld beschikbaar.
Maar als je je als afgevaardigde al voorneemt om het gevoelen van je
achterban te peilen, moet je daar nog wel de kans voor krijgen. De
vergaderstukken van de College-vergadering voor 27 juni a.s. met de
notitie van Mr Drion lagen precies op tijd in de bus: 13 juni.
Op basis van de motie uit 1975 heb ik intussen de Haarlemse Raad
verzocht een aparte ordevergadering te beleggen. Zoals gezegd beschouw
ik de gehele manoeuvre als een poging om de invloed van de kleine
kantoren te elimineren. Twee jaar geleden wees BOA op de motie toen de
Boekhoudverordening er werd doorgedrukt. Nu wordt voorgesteld om deze
af te schaffen.
Een tweede agendapunt waarover ik de Haarlemse Raad tot vergadering
oproep is het project centrale controle op verordeningen. Een nieuw
voorbeeld van uitdijende bemoeizucht en regelgeving. Het is de
introductie van een gedwongen jaarlijkse schriftelijke opgave om te
verklaren dat men weer een braaf en fatsoenlijk advocaat is geweest.
Het voegt dus qua doel niets toe maar betekent wel een administratieve
rompslomp los van de uiterst diffamerende werking van zo’n verklaring.
Persoonlijk heb ik niet zoveel problemen met een centrale controle op
verordeningen, omdat dan ook de kantoren die leden van de Raad van
toezicht leveren, worden gecontroleerd, maar het nut is mij
onduidelijk. Een aangifte-formulier waarin een advocaat verklaart dat
hij zich aan de verordeningen van de Orde houdt zal niet leiden tot het
zuiver houden van de advocatenstand. Wie van plan was stout te zijn en
de regels niet na te leven zal dat toch niet op het formulier
vermelden? Ik heb tenminste nog nooit een belastingaangifte gezien
waarin stond dat de belastingplichtige in het afgelopen jaar ook wel
eens iets buiten de boeken had gehouden. Het lijkt ook nog een keer op
een aangifteformulier IB. Ik bespaar u de inhoudelijke punten die ik
nog wel in het College zal aanvoeren.
De besluitvormingsprocedure deugt weer van geen kant. De Algemene Raad
heeft mij als afgevaardigde gepasseerd en voor het blok gezet door
eerst te lobbyen bij de dekens en deze unaniem te doen beloven dat ze
de Raden positief zullen adviseren. Ook is de technische beschrijving
al aan de adjunct-secretarissen gezonden met verzoek om inhoudelijk te
reageren.
Ik meen dat het besluitvormingstraject over verordeningen cq. toezicht
op de naleving van verordeningen bij wet anders is gestructureerd. Het
vergaderstuk is verder niet compleet. Omdat de notitie met de
juridische consequenties niet is meegestuurd, kan op geen enkele wijze
zorgvuldige besluitvorming plaats vinden. Een vorm van salami-tactiek,
die een instituut als de Orde onwaardig is. Als het aan mij ligt gaat
de hele College-vergadering van 27 juni niet door.
U kunt mij daarbij helpen. Ik roep u op om in uw arrondissement deze
nieuwe aanslagen op onze vrijheid ter discussie te stellen. Nog deze
week. De brief zoals ik deze naar mijn deken zond, zal ik op de
web-site van BOA plaatsen. Ik roep u als leden van de plaatselijke orde
op uw eigen orde bijeen te roepen en de dreigende afschaffing van de
inspraak en de centrale controle van verordeningen ter discussie te
stellen. Zes advocaten zijn voldoende om de plaatselijke orde bij
elkaar te roepen. (artikel 37 Advocatenwet).
Inleiding van de penningmeester
Dames en heren,
In Advocatenblad van 14 november 1997 beantwoordt Heemskerk, dan
algemeen secretaris van de Nederlandse orde van Advocaten een brief van
iemand uit ons midden, mr. Naudaud. De brief eindigt aldus:
“De orde is geen belangenbehartigingvereniging. De Orde is krachtens
publiekrecht verantwoordelijk voor de goede uitoefening van de
rechtspraktijk, en, in het verlengde daarvan, de goede rechtsbedeling.
Mr Nadaud lijkt te verwachten dat de Orde zich vooral op behartiging
van ledenbelang toelegt. Dat doet de Orde inderdaad, maar alleen voor
zover dat rechtstreeks tot de goede uitoefening van de rechtspraktijk
bijdraagt. Met andere woorden: de Orde is geen vakbond van advocaten”.
Het is verbijsterend te lezen hoe namens de Orde een lid wordt
afgepoeierd. Wat Heemskerk schrijft is even onjuist als de arrogant. De
arrogantie van de macht: mr Nadaud kan zijn lidmaatschap toch niet
opzeggen.
Maar Heemskerk heeft zijn standpunt van niemand vreemd. Met hem en
sedertdien roepen de Algemeen Dekens aan wier het maar horen wil dat de
Orde UITSLUITEND het algemeen belang dient. Met andere woorden: pas op:
de orde is er niet voor de advocaten. En wat het alhemeen belang is
weet niemand dus dat is het perfecte glijmiddel om wat dan ook door
iemands strot te duwen.
Het algemeen belang
Als de advocatenpraktijk alleen of in een klein kantoor wordt beoefend
is de cliëntèle in het algemeen dienovereenkomstig. De grote zakelijke
opdrachtgevers kun je niet behappen en omgekeerd voelen deze zich beter
thuis bij grote zakelijke dienstverleners. Kleine kantoren hebben dus
betrekkelijk kleine klanten en dus veel particulieren. De massa daarvan
heeft een modaal inkomen. Die vele particulieren betekenen dus: veel
toevoegingen.
50 % van die toevoegingen wordt gedaan door 15 % van de kantoren. De
andere 50 % wordt door de rest van de kantoren gedaan, met name door de
kleine kantoren, zo schrijven de onderzoekers Klijn en Van Leeuwen in
1996 in het Advocatenblad. Gewaarschuwd wordt dat de sociale advocatuur
naar de kelder gaat. Dat is al weer vijf jaar geleden.
En de Orde stond erbij en keer er naar.
Jammerend in het jaarverslag 1998 dat de toevoegingsvergoedingen a-sociaal zijn.
Zeurend in het jaarverslag 2000 dat het zorgelijk is dat aantal
advocaten dat beschikbaar is voor de door de overheid gefinancierde
rechtsbijstand, terugloopt.
Roepend in de Staatscourant van 5 juni 2001 we niet moeten vergeten dat
de Grondwet de staat verplicht tot het financieren van rechtsbijstand
aan minder draagkrachtigen, maar dat deze burgers het kind van de
rekening dreigen te worden.
De Orde is dat vergeten, wij niet!
Wij verlenen al tientallen jaren aan juist de burgers voor een staatfooi rechtsbijstand.
Wij doen dus al dat -commercieel gezien- verliesgevende werk waarvan
onze huidige Deken zegt dat het de vervulling van een morele plicht van
de advocaat is. Mag ik even weten hoeveel toevoegingen hij de afgelopen
jaren heeft gedaan ter vervulling van deze plicht van algemeen belang?.
En zijn kantoor? Juist ja! Nou, ik heb geen bedankbriefje gezien dat
wij zijn kantoor en de overige groten hebben vrijgehouden, laat staan
dat mijn gironummer is gevraagd!
NIET LATEN ZIEN DAT ER AL VEERTIG JAAR WORDT GEKLAAGD EN DAT ER NIETS
VERANDERT, DAN WORDT ONS OPTREDEN ALLEEN MAARALS EEN NIEUWE OPRISPING
GEZIEN (DIE OOK WEL WEER OVER ZAL WAAIEN)
De organen van de Orde worden niet bevolkt door de kleine kantoren,
waarin bijna de helft van het aantal advocaten de kost moet verdienen.
In de organen van de Orde heerst niet hun cultuur maar de
kantoorcultuur van de grote kantoren. Hoe groter het kantoor, des te
ingewikkelder de kantoororganisatie. Wat is nog het verschil met een
ambtelijke instelling als de Orde. dat versterkt de tweedeling: de
cultuurkloof met die van het vrije beroep die door Bob van der Goen zo
treffend is beschreven in het Advocatenblad van 17 maart 2000.
Cultuurkloof en algemeen belang, we zijn er mooi klaar mee! Het leidt
tot bemoeizorg, een treffend onheilspellende term van de advocaat en
CDA-senator Van Beeten in een brief aan BOA.
Boekhoudverordening als wegbereider
Heemskerk laat in zijn afscheids-interview weten dat verordeningen
schrijven toevallig een hobby van hem was. Gold dat ook voor de
Boekhoudverordening? Dat zou dan tenminste nog IETS verklaren.
Slechts als hobbyist, zonder enig idee van de dagelijkse gang van zaken
in de rechtspraktijk kan men op het idee komen concurrenten te dwingen
elkaar te controleren door middel van het twee- handtekeningvereiste.
Het is een slecht idee, want “niemand laat graag in zijn keuken kijken”
zo zegt het lid van de AR Gijs van der Flier nog in 1999. Dat vindt hij
dat geen gelukkige oplossing. Ja, dat spreekt! Toch gaat het gewoon
door. Wie hebben daar nu allemaal zitten slapen! Twee maanden later, op
1 juni 1999 doen met de boekhoudverordening de verplichte pottenkijkers
hun intrede.
Maar pas op: dat was nog maar het beginvan nog veel meer wereldvreemde narigheid!
Luister en huiver!
Kantorenklachtencommissies
Aanleiding voor het vraaggesprek met Van der Flier is geweest het in 6
arrondissementen opstarten de van de kantorenklachtencommissies en de
geschillencommissie advocatuur. De nieuwe regeling bevindt zich nog in
een testfase. Terecht komt de vraag hoe dat werkt, een
kantorenklachtencommissie bij eenmanskantoren. Iemand kan moeilijk zijn
eigen commissie spelen. Het antwoord luidt:
“Bij solopraktijken is een belangrijke rol voor de deken weggelegd als
klachtenbehandelaar. Wij hebben ook gedacht aan een gemeenschappelijke
klachtencommissie van meerdere kleine kantoren. Maar dit blijkt in de
praktijk geen gelukkige oplossing. Niemand laat graag in zijn keuken
kijken”.
Hier dus ook weer een pottekijkers-probleem.
U zegt dat het nog maar een proefproject is? Maakt u zich geen
illusies. Proeven in ambtelijke instellingen zijn gedoemd te slagen,
vooral als de proeven geld kosten. Ik heb begrepen dat de deelnemende
grote kantoren zeer enthousiast zijn. Ook deze regeling zal te eniger
tijd bij verordening verplicht wordt gesteld, anders begint men er niet
aan en wordt geen brochure samengesteld. Gezien de gang van zaken met
de boekhoudverordening, moet gevreesd worden dat men de smaak te pakken
heeft en dat de klachtenverordening zal volgen, met een soortgelijke
dwangcontrole van ene concurrent op de ander. Weer zullen de kleine
kantoren aan bemoeizorg worden onderworpen!. En komt het niet goed uit
tegen je concurrent gerichte klachten te mogen beoordelen? Onzekerheid
over de uitkomst van het oordeel van de concurrent zal de klager niet
snel hoeven te hebben!
Kwaliteitseisen
Sinds de jaren ‘70 hebben de kleine kantoren krachtens toevoeging
rechtsbijstand verleend. Op het gebied van bijvoorbeeld het huurrecht,
het strafrecht, het arbeidsrecht, het sociale verzekeringsrecht en het
personen- en familierecht is baanbrekend werk verricht en
belangwekkende jurisprudentie gevormd. Verplicht door verordening wordt
sinds 1996 deelgenomen aan permanente opleiding. In het laatste
advocatenblad laat de Algemeen Deken ons weten dat de Orde onderzoek
heeft laten verrichten en dat advocaten van particulieren het
rapportcijfer 7,2 krijgen. Ik heb niet gezien dat van dit
rapportcijfers zijn uitgezonderd de kleine kantoren laat staan de
toegevoegde advocaten.
Voor ieder normaal mens is dit rapportcijfer ruim voldoende. Maar niet
voor staatssecretaris Cohen. Die bestaat het om toegevoegde advocaten
te stigmatiseren met een bewijs van onvermogen door te beloven de fooi
met een paar tientjes per uur te verhogen mits wordt voldaan aan nadere
kwaliteitseisen!
Eerst de belofte. In de Staatscourant van 5 juni 2001 zegt de Algemeen
Deken dat het uurtarief nu is f 158,-- en dat het zou moeten zijn f
210,-- per uur. Laat u zich niet bedotten. Met een toevoeging wordt je
helemaal niet per uur betaald. Het perverse systeem blijft bestaan: hoe
meer je werkt, des te minder je per uur verdient en dat is bij mij
altijd nog onder de honderd gulden gebleven. De belofte is een
fopspeen.
Kwaliteitseisen. Moet ik daar uit opmaken dat alle tijd en geld die ik in de permanente opleiding investeer, weggegooid is?
Moet ik daaruit opmaken dat de door de Orde ingeschakelde onderzoekers gek zijn?
Zijn de particuliere clienten die hun advocaten een 7,2 geven idioten omdat Cohen toegevoegde advocaten niet waardeert?
Zou aan Cohen misschien een slechte advocaat zijn toegevoegd?
Het antwoord laat zich raden . Waarom is anders - mede door de Orde -
een stichting “SKIR” opgericht, waarover de directeur, mr De Groot, ons
voorlicht in Advocatendossier 15. Uit dat boekje krijgt men bepaald
niet de indruk dat die stichting zich op iets anders richt dan op de
kwaliteit in de gefinancierde rechtsbijstand. En als de Algemeen
Secretaris in zijn interwiew wordt gevraagd of die kwaliteitseisen
straks ook zullen worden gesteld aan een kantoor uit de toptien,
antwoord hij met een ontwijking die boekdelen spreekt.
Het zijn de kleine kantoren die worden getroffen door de streek van
Cohen. Hoewel zij gemiddeld meer dan voldoende kwaliteit leveren moeten
ze voor in verhouding nog minder geld nog meer kwaliteit leveren. In
het genoemde advocatendossier kunt ook u lezen hoe dat volgens Drs.
Ohm, geen advocaat, nooit een toevoeging gedaan, maar directeur Raad
voor Rechtsbijstand Amsterdam, moet gaan. Hij kondigt nog een DERDE
initiatief aan:
“Tegelijkertijd wordt er, in nauwe samenwerking met het SKIR en de Raden een systeem van extern toezicht, auditing ontwikkeld.”
En dan komt er nog iets achteraan:
“Advocaten (kantoren) die gebruik maken van de kwaliteitszorgsystemen
en die zich onderwerpen aan de audit krijgen een hogere vergoeding
uitbetaald. De politiek moet hier over overigens nog een besluit nemen.”
U ziet, of al dat gezwoeg zal worden beloond met de fopspeen, is nog maar de vraag.
Ook de Algemeen Deken geeft geen zekerheid. En wat is “auditing” ?
Kennelijk weer een vorm van verhoor en/of intercollegiale toetsing,
want die laatste twee woorden staan op pagina 8 van dat boekje. Wat
verderop is dan nog de weinig geruststellende mededeling te lezen dat
de auditing wordt ontwikkeld door het SKIR en dat het SKIR (u weet wel,
dat nog helemaal “experimentele” instituut) ook gaat zorgen voor de
opleiding van de auditors. Het advocatenkantoor laat zien periodiek
“auditeren”.
Zo komt dan de aap uit de mouw: voor de derde keer wordt de concurrent
als pottenkijker in andermans keuken losgelaten, zeker als ook deze
kwaliteitscontrole in een verordening wordt gegoten met een karakter
als dat van de boekhoudverordening.
Al deze pottenkijkers zullen, net als de belastingdienst, altijd wel
iets zal vinden dat in hun ogen niet in orde is want anders lijkt het
alsof ze hun werk niet goed doen.Al deze concurrenten hebben, zoals het
een goede concurrent betaamt, geen reden over mij de loftrompet te
steken.
U BENT GEWAARSCHUWD! |